4-4-1905:
Poging tot diefstal.
Heden deed de vierde kamer der Rechtbank alhier uitspraak In de zaak van M. H. van der Schalie, 23 jaar, C.A. Koenders, 26 jaar en J. B. P. A. van Londen, 46 jaar, die terecht hebben gestaan wegens de poging tot inbraak, die in den nacht van 10 op 11 Februari werd gepleegd aan het magazijn van gouden en zilveren voorwerpen der firma E. A. van Gelder & Zonen, O. Z. Voorburgwal 159. Van der Schalie (recidivist) werd veroordeeldtot 5 jaar (eisch 4 jaar), Koenders tot 4 jaar (overeenkomstig den eisch) en Van Londen recidivist) tot 10 jaren gevangenisstraf (eisch 6 jaren). Toen de beklaagden werden weggeleid, riep Van der Schalie: „Ik hen onschuldig!" Twee vrouwen, in snikken uitbarstende, verlieten de publieke tribune.
29-6-1916: De inbraak bij Cescher en Kemper.
De vierde Kamer der Rechtbank heeft heden uitspraak gedaan in de zaak van den 34-jarigen koopman M. H. van der Schalie, den 19-jarigen slager A. C. van der Schaft, en den 21-jarigen werkman T h. J. A. Sprangh, die hebben terecht gestaan wegens diefstal van ongeveer f 2000 uit het Gebouw van de firma Gescher en Kernper aan den Nieuwendijk. De derde beklaagde had den beiden anderen inlichtingen verstrekt omtrent den toestand in de magazijnen.
Van der Schalie werd heden, conform den eisch, veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf ; Van der Schaft tot twee jaar (geëischt was drie jaar) en Sprangh tot drie jaar, conform den eisch.
Daarna werd uitspraak gedaan in de zaak van den 27-jarigen koopman Johs. Kramer en den 28-jarigen rijwielhersteller G. J. Jj. van Tv bergen, beklaagd, dat zij op 19 Februari van M. H. van der Schalie ieder een bedrag van Fl. 50 ten geschenke hadden aangenomen, wetende of begrijpende, dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Beiden werden heden wegens heling veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf (een vrouw op de publieke tribune roept: „Wat een rechtbank! Wat een rechtbank ! Als-ie maar de zoon van een rechter was ! 't Is een draaibank !" Zij wordt door den rijksveldwachter van de publieke tribune verwijderd.)
================================================
7-11-1923, Het Volk:
Uit de Rechtszaal. Heling van een groote partij zilver, Het verhaal van „de onbekenden".
Gisteren stonden voor da Amsterdamsche rechtbank terecht le. do 43- jarige „boekbinder" (Marius) Hubertus van der Schalie, wonende te Amsterdam ; 2e. de 30-jarige loodgieter Gerardus Boomgaard en 3e; de 27-jarige los-werkman Antonius Otto Smit, beiden te Hilversum woonachtig, thans allen gedetineerd in het Huis van Bewaring te Amsterdam.
Aan deze beklaagden is ten laste gelegd, dat zij in den nacht van 19 op 20 Juni j.l. een groot aantal zilveren voorwerpen hebben vervoerd, die afkomstig waren van een inbraak in den nacht van 17 op 18 Juni te Blaricum gepleegd in de villa „Fokje" te Crailoo. Voorts wordt aan beklaagden ten laste gelegd, dat zij de gestolen voorwerpen hebben verborgen in perceel 3e Oosterparkstraat 46.
Aan bekl. Van der Schalie wordt bovendien ten laste gelegd diefstal van benzine.
Op de tafel, waarachter de rechtbank zetelt, waren de in beslag genomen zilveren voorwerpen, waarbij schalen, theekannen, peperbussen, een zilveren champagnekoeler enz., uitgestald; Bekl. Van der Schalie, door den president ondervraagd, zegt van deze zaak niets af te weten. In den avond van 19 Juni liep bekl. tegen middernacht in de Ten Katestraat, waar hij door twee hem onbekende personen werd aangesproken. Zij vroegen hem of zij vanaf het Centraal Station nog naar Laren konden komen. Hij antwoordde, dat dit niet mogelijk was en na enig heen en weer gepraat bood bekl. den beiden onbekenden aan hun per motorfiets met zijspan naar Laren te brengen. Voor dien rit ontving hij tien gulden. Beklaagde heeft hun toen naar Laren gereden en toen hij naar Amsterdam terug zou rijden, vroegen de onbeken den hem eenige pakjes mee te nemen en deze te bezorgen op den lepenweg no. 12.
Bekl. deelt verder mede, dat hij op den terugweg naar Am'terdam ter hoogte van het sanatorium op den Laarderweg werd aangeroepen door twee andere onbekendo personen - de beide andere beklaagden - die vroegen of zij mee naar Amsterdam mochten rijden.
Omstreeks vier uur in den moreen was men in Amsterdam. Bekl. vond dit uur wat te vroeg om de pakken on den Iepenweg af te geven en bracht ze daarom naar de 3e Oosterparkstraat bij een zekere juffrouw Frank.
De beide beklaagden Boomgaard en Smit verklaren, dat zij dien bewusten nacht in Laren met een meisje uit zijn geweest en toen plotseling op het idee gekomen zijn om naar Amsterdam te gaan, ten einde daar werk te zoeken. Zij reden mee naar Amsterdam en hebben „uit vriendelijkheid" geholpen de pakken in de Oosterparkstraat naar boven te dragen. Beiden ontkennen te voren te hebben geweten, dat die pakken in de zijspan lagen. Uit het getuigenverhoor bleek nog dat een agent van politie en een rechercheur de motor voor het perceel 3e Oosterparkstraat 46 hebben zien stilhouden en de vier pakken naar boven zagen dragen. Zij herkenden van der Schalie en dit nachtelijk transport kwam hun bovendien verdacht voor, aangezien zij, wisten, dat in dit perceel juffrouw Frank woonde, de echtgenoote van den inbreker Albert Dijkslag, die thans in Leeuwarden zit, wegens zijn medeplichtigheid aan den roofmoord te Houtdorp. Het drietal verdachten werd dan ook nog dien zelfden nacht gearresteerd en een huiszoekjng bij juffrow Frank bracht de buit van den te Blaricum gepleegden inbraak aan het licht. Ook werd daar in beslag genomen een citybag, gevuld met inbrekerswerktuigen. Als getuige was door het O. M. ook gedagvaard W. Zanoli uit Laren, een zwager van bekl. Smit.
Aan deze getuige zouden inlichtingen worden gevraagd omtrent zijn rijwiel, dat door de politie teruggevonden is in de garage van Van der Schalie. Daaruit zou volgens het O.M. moeten blijken, dat Smit en Van der Schalie wel te voren relaties onderhielden.
Deze getuige weigerde den eed af te leggen en hij weigerde eveneens de vereischte verklaring te onderteekenen, dat hij tegen het zweren, uit godsdienstige overwegingen, bezwaren heeft.
„Ik teeken niets" — zeide deze getuige, die principieel anarchist is — omdat ik er het nut niet van inzie."
Het O.M. Mr. Van Lier vroeg daarop de in gijzelingstelling van dezen getuige.
Na Raadkamer deelde de president mede, dat de rechtbank in theorio aan het verlangen van het O. M. gehoor zou kunnen geven, maar dat de rechtbank in deze zaak de verklaring van deze getuige dáárvoor van niet genoeg belang acht. De getuige zal dus niet worden gehoord.
Een agent van politie kwam vervolgens nog verklaren, dat. het zijn motor met zijspan is geweest, waarmede Van der Schalie, natuurlijk zonder zijn toestemming, naar Laren is gereden.
Het O. M. mr. Van Lier, requisitoir nemende, acht de schuld van de drie bekl. wettig en overtuigend bewezen. Voor den benzinediefstal vroeg spr. vrijspraak.
Een van de aanwijzingen van hun schuld is gelegen in het feit, dat zij de voorwerpen brachten bij de vrouw van Dijkslag, aan een adres, dat bekend is uit de moordzaak van Huotdorp, en waar bovendien nog tal van voorwerpen in beslag genomen zijn, afkomstig van in Den Haag gepleegde diefstallen. Het verhaal van Van der Schalie acht spr. al zeer ongeloof waardig. Een zeer bedenkelijke aanwijzing is bovendien, dat het rijwiel van de broer van bekl. Smit, in de garage van Van der Schalie gevonden is. Spr. eischt ten slotte tegen Van der Schalie die reeds tal van gevangenisstraffen wegens diefstallen en heling heeft ondergaan drie jaren, tegen Smit, die eveneens al vroeger veroordeeld is, twee jaren en tegen Boomgaard, die een blanko strafregister heeft, één jaar en zes maanden gevangenisstraf. De verdedigers mr. J. de Vrieze, mr. S. Moerel en A. S. de Leeuw pleitten vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. Het verzoek om de bekl. uit de preventieve hechtenis te ontslaan, werd door de rechtbank afgewezen.
Hierna stond terecht de 29-jarige Hendrika Frank, echtgenoote van Albert Dijkslag. Haar is ten laste gelegd het verbergen van de vier pakken met zilveren voorwerpen, alsmede heling van verschillende voorworpen afkomstig van Haagsche inbraken. Bekl. ontkende. Haar vriend Van der Schalie, tot wien zij in ongeoorloofde verhouding staat, heeft de pakken op haar kamer gebracht. En een kostbare pelsjas, toebehoorende aan een lid van den Raad van State, is volgens bekl, bij haar achtergelaten door een Duitsch sprekende mijnheer, die een nacht bij haar „gelogeerd" had en geen geld had om te betalen. Hij zou de jas later komen terus halen, maar bekl. heeft de onbekende niet weer gezien. Daar eenige getuigen niet verschenen waren werd de verdere behandeling der zaak uitgostold tot 13 November a.s. Het verzoek van den verdediger mr. De Vrieze om bekl. "nit.de preventiove te ontslaan, werd afgewezen.