Scheepstermen

In de verschillende artikels van deze blog wordt af en toe wel eens een scheepsterm gebruikt die misschien niet meteen duidelijk is. Het is dan ook de bedoeling om deze termen in deze kleine woordenlijst op te nemen, met hier en daar, voor zover geweten, ook een woordje uitleg over de oorsprong van het woord. Onderaan de lijst werd een tekening voorzien met de namen van de meest voorkomende zeilen op een panneschuit.


TermVerklaring
aanleghavenHaven waar een schip aanmeert om goederen te laden of te lossen.
aanmonsterenIn dienst nemen van schepelingen voor een reis. Daarbij wordt de monsterrol getekend en het monsterboekje of zeemansboekje aangevuld. Het woord 'monsteren' komt van het Latijnse 'monstrare' wat 'tonen' betekent. In de 18de eeuw was het gebruikelijk voor kapiteins om hun kinderen van kleins af aan op de bemanningslijsten in te schrijven, dit met het oog op het bekomen van een lange, goed gevulde staat van dienst. Om dit tegen te gaan werden bemanningsleden verplicht zich te tonen op het monsterkantoor alvorens te kunnen inschepen.
afslagerVerkoper op een openbare veiling waarbij het verkopen begint met een bepaald bedrag per eenheid, waarna de afslager (of roeper) in snel tempo telkens weer opnieuw een lagere prijs afroept. De koper die het eerst toehapt krijgt de lading toegewezen.
bakboordDe linkerkant van een boot, als je van achter naar voren kijkt. Vroeger stak de stuurriem rechts achteraan door de romp van de boot en stond de stuurman dus rechts met zijn rug naar de linkerkant. De 'bak' van bakboord komt van het Middelnederlandse 'bac' wat 'rug' betekent. Dit woord leeft nog voort in samenstellingen zoals 'achterbaks' of 'bachten'. Vermits de stuurriem rechts hing kon men enkel links aanmeren aan de kade, anders brak de stuurriem. In het Engels spreekt men dan ook van 'port side', de kant van de haven, of kortweg 'port'. De andere Engelse benaming 'larboard' komt trouwens van 'ladde-borde' (laad-kant) en betekent dus hetzelfde.
beleggenHet zodanig vastzetten van een lijn op bv. een klamp zodat hij niet vanzelf kan losraken, maar wel gemakkelijk kan worden losgemaakt. Het woord komt van belegeren of bezetten, het innemen van een ruimte (militaire oorsprong).
bezaanLangsscheeps zeil achter de bezaanmast.
bezaanmastAchterste mast vóór de stuurman.
blokAan land beter gekend als een katrol. Een houten of metalen ronde schijf waarover een koord loopt. De naam 'blok' komt van de vorm.
boegHet gedeelte van de romp van een schip dat vooraan samenkomt. Het woord komt van het Middelnederlandse 'boech'.
boordHet bovenste, rechtopstaande deel van de scheepswand.
chip logEen oud navigatiemiddel om de snelheid van een vaartuig te meten. De naam "chip" komt van de vorm van het plankje (1/4 cirkel) dat daarbij gebruikt werd.
druilmastEen klein mastje nabij de achtersteven waaraan het druilzeil wordt gehangen dat dient als steunzeil om het schip minder te laten slingeren of achter het anker beter op de wind te houden. Soms wordt deze mast ook 'bezaan' geheten, maar de meeste bronnen plaatsen de bezaan vóór de roerganger en de druil erachter.
duimEen duim = 2,54 cm.
dwarsgetuigdVerwijst naar de manier waarop de zeilen d.m.v. een dwarshout achter de mast worden gehangen. Ze hangen dan dwars op het schip, van de ene naar de andere zijde.
fokzeilZeil aan de eerste mast vooraan (zie tekening). Het woord fok komt waarschijnlijk van het middelnederlandse focke, vocke of vocken wat waaien betekent.
gaffelVorkvormig rondhout dat rond een mast past en een vierhoeking, langsscheeps gaffelzeil open houdt.
gaffelzeilZeil dat aan een gaffel hangt.
hommerVerdikking aan de mast, onder het punt waar de zijstagen of zalingen aan de mast bevestigd zijn. Lijkt op het uiteinde van de staart van een kreeftachtige, vanwaar zijn naam. Wordt ook nomber, ton of peer geheten.
hoofdwantDe touwen of kabels die van de boorden naar de hommer lopen om de mast in de juiste stand te houden in de breedterichting van de boot.
jufferblokEen rond blok met bolle zijden en drie of meer gaten, waardoor een talreep wordt geschoren (zie scheren).
kabellengteEen kabellengte = 185 meter = 100 vadem.
kikkerKleinere uitvoering van een klamp, meestal in ijzer of kunststof.
klampDoorgaans houten structuur in de vorm van een "T". Wordt gebruikt om touwwerk aan te beleggen. Denk maar aan het werkwoord vastklampen.
kluiverEen kluiverzeil bevindt zich helemaal vooraan de boot en hangt vast aan de kluiverboom en de fokkemast (zie tekening).
kluiverboomHorizontaal rondhout dat uitsteekt aan de voorkant van de boot (zie tekening).
korKornet, schrobnet, trechtervormig sleepnet.
kotterVan het Engelse "cutter". Vaartuig met vrij steile steven en een V-vormig grootspant (dwarsdoorsnede).
kottergetuigdKotterzeilen worden achter de mast gehangen, dit in tegenstelling tot loggerzeilen die naast de mast worden gehangen.
kotterzeil(zie kottergetuigd)
langsgetuigdVerwijst naar de manier waarop de zeilen d.m.v. een dwarshout naast de mast worden gehangen. Ze hangen dan in de lengterichting van het schip, van voor naar achter.
laverScheepsjongen. Zorgt voor van alles en nog wat aan boord en helpt waar hij kan en mag.
laveren(1) Telkens aan de wind overstag gaan waardoor een zig-zag koers wordt aangehouden. (2) Vis uit het net scheppen. (etymologie onbekend)
lijnEen touw, doorgaans gespannen.
loggergetuigdLoggerzeilen worden naast de mast gehangen, dit in tegenstelling tot kotterzeilen die achter de mast worden gehangen.
loggerzeil(zie loggergetuigd)
lopend wantAlle touwwerk dat dient om zeilen te hijsen en te regelen. Hiervoor wordt soepel touw gebruikt.
opschietenEen opbergtechniek waarbij touwwerk in grote bochten en lussen wordt samengebracht.
penkompasEen oud navigatiemiddel om koers en snelheid bij te houden over lange afstanden, nodig bij het oversteken van een oceaan.
plechtKlein voor- of achterdek.
poesterKoffie met cognac of brandy.
puttingEen stevig aan dek of boord verankerd oog waaraan het want wordt bevestigd. Oorsprong onbekend.
rederPersoon die een schip uitrust voor de vaart. Van het werkwoord 'reden', gereed maken.
roefOverdekte ruimte, gebruikt als verblijf. Het woord roef komt van het Engelse roof (dak).
roergangerStuurman.
rompDe buitenste vorm van een schip.
scherenOrdenen, uitlijnen. Een touw scheren bestaat erin het mooi door een tuig te leiden zodat er weinig kans op verwarring is.
schovertjeOostendse garnaalboot, maximaal 13 meter lang.
schuitVissersvaartuig voor de kustvisserij, open of halfgedekt.
ship log(zie chip log)
slaggaardEen ronde stok voorzien van een acht-kantig gesneden boveneinde. De stok is op zodanige wijze geschilderd dat de diepte van het vaarwater ermee kan gepeild worden en is 5 tot 6 meter lang.
sloep(1) Open zeilboot met één mast met fok en grootzeil. (2) Lichte, open roeiboot met een kleine mast die bij een groter schip behoort.
spantDe spanten vormen de "ribbenkast" van een boot waarop de beplanking wordt aangebracht die de romp vormt. Het grootspant komt overeen met de grootste dwarsdoorsnede.
spiegelHet vlakke gedeelte aan de achterkant van een schip.
staand wantZorgt ervoor dat de mast op zijn plek blijft staan. Hiervoor wordt stijf touw of staalkabel gebruikt.
stagEen touw of staalkabel, aan de voorzijde en achterzijde van een mast gespannen, om de mast in de juiste stand te houden in de lengterichting van de boot
stagzeilZeil dat aan een stag wordt gevoerd.
stuurboordAls je naar voren kijkt, de rechterkant van een boot. Vroeger stak de stuurriem rechts achteraan door de romp van de boot. Later is men overgestapt op een echt roer dat in het midden hing.
talieEen ander woord voor takel. Van het Italiaanse 'taglia' voor takeltoestel.
talreepTouw om het hoofdwant aan putting strak te trekken. Samenvoeging van talie en reep.
thuishavenHaven waar een schip is geregistreerd en waarvan het het kenteken en de naam draagt.
tolwezenAlles wat met de regeling en de heffing der tollen voor het gebruik van een lokale infrastructuur (zoals bruggen, wegen, waterlopen en havens) heeft te maken.
topzeilZeil dat boven een kluiver, gaffelzeil of bezaan wordt gevoerd.
tuigHet touwwerk en de zeilen van een schip. Van het Middelnederlands 'tuych' wat gereedschap betekent (werktuig).
vademEen vadem = 1,83 meter = 6 voet.
vismijnPlaats waar aangevoerde vis wordt geveild, doorgaans per afslag van de prijs. De term komt van "die vis is mijn" (mijn = van mij) of in de lokale versie: 't minne.
voetEen voet = 0,3048 meter = 12 duim.
voorplechtKlein dek aan de voorkant van het schip.
wantVerzamelnaam voor al het materiaal dat gebruikt wordt om wind te vangen en te gebruiken. Het woord 'want' is taalkundig verwant aan ‘wind’. Zie ook ‘lopend want’ en ‘staand want’.
waterschoutEen waterschout heeft de leiding over een afdeling van de zeevaartpolitie. Te vergelijken met een politiecommisaris die een afdeling van de politie onder zich heeft. Het woord 'schout' is verwant aan schuld, verplichting.
zalingEen dwarshout in de mast dat dient om het staand want te spreiden. Het woord 'zaling' is taalkundig verwant aan ‘zadel’.
zeemijlEen zeemijl = 1,852 meter = 10 kabellengtes.



Nand Staes - Beyen Versie: 2023-08-06