Ariaen N.N.
Ariaen was born about 1410.
1
- Birth Notes
http://www.genealogieonline.nl/en/genealogie-van-os/I2024.php
http://www.genealogieonline.nl/en/stamboom-ballijns/I1166.php
http://www.genealogieonline.nl/en/genealogie-van-catz/I9434.php
Notes by Ariaen
Nog geen achternaam van Oss(Osch) (Os).
Immers deze voorvader woonde waarschijnlijk in Oss.
Dus voerde men nog geen achternaam maar patroniemen,
meestal afgeleid van de voornaam van de vader.
Oss:
Prehistorie en Romeinse tijd
Stadshistoricus Jan Cunen is er in 1932 van overtuigd, dat de eerste Osse bewoners woonden op de zuidelijke zandgronden rond het Willibrordusputje en op de Heuvel. Later wint de overtuiging dat de eerste bewoners in Ussen woonden. Ussen zou oud-Brabants voor "hozen" zijn, waarschijnlijk in verband met het overstromen van de Maas. Sommigen denken zelfs dat de naam Oss is afgeleid van USSen. Anderen denken dat Ussen is afgeleid van Ussne, dat "verhoging" betekent.
Veel opgravingen hebben aangetoond, dat er al bewoning is vèr voor de Romeinen. De onderzoeker Daniëls, een Osse leraar baseert zich in 1948 in een artikel in de krant op een bewoner van het Amsteleind, de heer van de Boogaard. Die "vertelde hem dat hij bij een afgraving van zijn weiland op circa 100 meter afstand van de Amsteleindstraat achter zijn boerderij een urn had gevonden van grof aardewerk met dunne wanden en van grijze kleur. In de urn bevonden zich beenderen, die toentertijd onderzocht zijn en die van een ongeveer 20 jaar oude man zouden zijn geweest." Dat was voor Daniels voldoende bewijs voor zijn visie, dat Ussen het oudste deel van Oss moet zijn. Inmiddels is er prehistorische bewoning aangetoond in Mikkeldonk, Mettegeupel, Suikerkamp en Elzenburg.
In de buurt van het Amsteleind (ter hoogte van de huidige Grintlaan) ontdekten onderzoekers een nederzetting, die ze de fantasienaam "Zomerhof" gaven. Later zijn er ook resten van Romeinse nederzettingen gevonden. Oss is interessant om te wonen, omdat er geprofiteerd kan worden van zowel de hogere droge zandgronden en de lagere vochtige kleigrond. Op de hogere zandgronden groeit woud waardoor hout voor bouwmateriaal, werktuigen en brandstof voorradig is. Er kunnen akkers aangelegd worden en men kan bovendien noten en bessen verzamelen. Noordelijker ligt het lagere rivierkleigebied, waar de maas (over-)stroomt. De graslanden zijn uitstekende gronden om het vee te laten grazen en er is riet beschikbaar als vlechtmateriaal voor manden en touw.
De oudste sporen dateren uit de bronstijd (1800 tot 800 voor Christus). Er zijn veel woningen teruggevonden op Ussen en op Mikkeldonk. Het zijn bouwwerken van hout en riet van ongeveer 30 meter lang en 5,5 meter breed. In het midden zitten twee deuren tegenover elkaar; aan de ene kant staan de koeien op stal, aan de andere kant wonen de mensen, grote families van zo'n 10 tot 15 mensen. Op het erf staan daarnaast "spiekers", kleine voorraadschuren op hoge palen, waar het opgeslagen voedsel veilig is voor water en beesten. Bovendien zijn er ook resten van waterputten gevonden. Het lijkt erop dat er sprake is van gemengde bedrijven, zowel landbouw als veeteelt.
Ook uit de ijzertijd zijn in Ussen veel boerderijen gevonden; ze zijn kleiner dan die uit de bronstijd. Er treden meer verschillen op tussen de diverse nederzettingen. De oudste Ossenaren worden rond 50 voor Christus opgeschrikt door een nieuw volk: de Romeinen. Er ontstaan contacten tussen beide volkeren, met name hebben de grote Romeinse legers veel voedsel nodig. Ook wordt er Romeins aardewerk opgegraven in Ussen. In de Romeinse tijd groeien de losse boerderijen uit tot kleine dorpjes. Op regelmatige afstand van elkaar liggen er (onder andere) aan het Amsteleind en de ijsselstraat, horzak en elzenburg.
Het is vreemd dat de dorpjes zo'n 250 jaar na Christus vrijwel allemaal verdwijnen. Later, in het begin van de middeleeuwen, ontwikkelt er een dorpje op de hogere zandgronden rondom de heuvel. Hieruit groeit langzaam de gemeenschap Oss.
Vroege Middeleeuwen
In de middeleeuwen (tot aan de negentiende eeuw) zijn er grote heidevelden tussen Oss, Heesch en Schaijk. Precies tussen de drie kerktorens van de dorpen in staat de Willibordusboom, waar nu nog steeds het willibrordusputje ligt; volgens de overlevering doopt Willibordus er rond 700. Het vreemde is dat er over deze vroegmiddeleeuwse tijd minder bekend is dan uit de prehistorie. Rond het jaar duizend is de abdij van Echternach grootgrondbezitter in de regio en komt in de aktes voor het eerst de naam "Os" voor. Waarschijnlijk is de verbinding met Willibrordus toch geen toeval: hij was bisschop van Echernach en de oude Osse kerk was ook aan hem toegewijd.
Doordat de Maas meer wordt ingedamd, is het er wat rustiger wonen. Er ontstaan "gementen". Een gement is een groot stuk grond, dat gezamenlijk wordt beheerd en gebruikt. In 1286 krijgen de inwoners van Oss en Berghem van Hertog Jan van Brabant het recht om een gement te gebruiken tussen de drie kernen en de "Hertogswetering". Het is het eerste schriftelijke stuk dat duidt op het ontstaan van Oss. En de hertogswetering is het eerste grote afwateringswerk in de regio.
Oss tussen 1400 en 1800
In 1399 krijgt Oss stadsrechten (stadsbestuur, rechtspraak en de dinsdagse weekmarkt) en ook het Amsteleind blijkt al in cultuur gebracht. Het register der domeincijnzen geeft aan dat vrijwel alle belastingplichtige landerijen gelegen zijn op Ussen, Amsteleind, Katwijk en Kortfoort, de vruchtbare noordkant van de gemeente waar de zandgronden overgaan in de rivierklei van de Maas. Tussen Oss en Berghem ontstaat een gehuchtje "Schaijk"
"Terwijl in de achtste eeuw de Willibrordusput en de daarbij gelegen kapel in de heide het centrum der gemeente vormen, liggen in de dertiende eeuw de gebruiksgronden voornamelijk op Ussen, dat in de oude registers "oude weij" genoemd wordt, op Amsteleind en in de verbinding tussen de heide en Ussen, de Kortfoort genaamd. Je kunt nu nog zien dat de Kortfoortstraat een rechtstreekse verbinding vormt tussen Ussen en de Sint Willibrordusput". (Jan Cunen pag.22).
Als de bedijking rondom de Maas verder toeneemt in de veertiende eeuw, heeft Oss betere vooruitzichten.
"De weidegronden konden intensiever gebruikt worden en het werd mogelijk zich in de lage landen een woning te bouwen, zonder het voorafgaande al te bezwaarlijke werk van het opwerpen eener woonterp".
In de vijftiende en zestiende eeuw gaat het niet goed met het gebied aan de noordgrens van Brabant. Het Maasland is een echte uithoek, zeker als het machtscentrum van het hertogdom zich concentreert in Brussel en Leuven. Het is een verlaten, drassige plek, die bovendien meer dan 150 jaar slagveld is door oorlogen tussen de Brabantsen en Geldersen met alle plunderingen en brandschattingen die daarmee gepaard gaan. Doordat Oss op de grens ligt, kan het moeilijk tot bloei komen. Het dorp stelt dan ook weinig voor en staat in de schaduw van den Bosch en Grave. Een van de oorlogen gaat trouwens over het "kasteel van Vucht, het land van Valkenburg".
Ook in de tachtigjarige oorlog ( 1568-1648) blijft Oss in de vuurlinie liggen, omdat de grens van Spaans (en later Staats) Brabant en de Republiek der Zeven Provinciën ook nu weer langs de Maas ligt en er regelmatig weer alles plat gebrand wordt. Tot 1629 valt de meierij onder Spaanse Nederlanden, maar met de val van Den Bosch komt het gebied definitief in handen van de opstandige republiek, op dat moment onder leiding van stadhouder Frederik-Hendrik.
De "Republiek der zeven provinciën" (1648-1800) is ook al een grote teleurstelling voor Brabant: het gaat goed met Holland, maar Brabant is een arm wingewest, dat veel belastingen moet afdragen en niet tot bloei komt. Het mag zich niet zelf besturen en staat onder curatele van de Generaliteit. Men doet regelmatig een beroep op de Staten-Generaal om zelfbestuur te krijgen en een afvaardiging in de Staten-Generaal, maar dit wordt door Holland tegengehouden. Het is immers niet een van de zeven provinciën. Holland is bang dat men hierdoor macht in de Staten-Generaal verliest en bovendien is men huiverig voor de vele katholieken in de provincie. In de zeven provinciën is immers de gereformeerde, calvinistische kerk staatsgodsdienst en het katholicisme verboden. Ook in Brabant worden na de verovering kerken afgepakt en er mogen alleen protestantse erediensten verricht worden. Het katholiek geloof leidt lang een ondergronds bestaan.
Economisch lijkt de tijd stil te staan. Oss is in 1700 een dorp van zo'n 2000 inwoners. Vrijwel allemaal zijn het keuterboeren, die met veel moeite het hoofd boven water houden. De belangrijkste bron van bestaan is de landbouw, meestal kleine gezinsbedrijfjes, die alleen produceren voor het eigen voorbestaan en weinig overhouden om op de markt te verkopen. Daarom zijn het meestal gemengde bedrijfjes: een paar koeien en enkel varken, kippen, groente, wat graan en de grotere boerderijen hadden ook een boomgaard. Zelfvoorziening is geen doel op zich, maar noodzaak. De prijzen van landbouwproducten dalen eerder dan ze stijgen. De enige manier om nog iets te verdienen is nóg meer en nóg harder werken.
Oss is tussen 1700 en 1800 armer dan de rest van Brabant en dat verandert nauwelijks tot ongeveer 1870. In 1791 is maar liefst 39 % armlastig of minvermogend. Verschillende bronnen geven aan dat gedurende die tijd het percentage armen permanent hoger dan 25 % is. Opvallend is ook het groot aantal tappers en herbergiers; er wordt behoorlijk gedronken in de stad.
Op 26 april 1751 branden 2/3 van alle huizen binnen de poort af tijdens de grootste brand uit haar historie. Naast de kerk vallen zeker 98 huizen vallen ten prooi aan de vlammen.
5 Ruige tijden
Die oude tijd is in Oss niet rustig. Er is veel armoede en regelmatig ligt het land in de vuurlinie van diverse oorlogen en plunderpartijen. Dit heeft natuurlijk z'n gevolgen gehad voor de mores in de streek; die zijn behoorlijk ruig. Gerard Ulijn heeft daar een prachtig boek over geschreven; "och ick hebbe ghenogh", waarin een aantal affaires met dodelijke afloop worden beschreven. Het mes was een veel voorkomend hulpmiddel in de strijd. De dominee Stephanus Hanewinkel schrijft in 1798 in zijn reisverslag:
"De inwoners van Osch zijn door de geheele Majorij zeer berucht wegens hunne liefhebberij voor het vechten met het mes, doch zulke vechtpartijen waren hier eertijds meer in zwang dan tegenwoordig. Ik zag hier verscheidenen menschen, die nog de spooren van hun vechten op hun gezigt droegen. Men noemt hier de leedtekenen, die iemand in zijn gezigt heeft door het snijden met een mes gewoonlijk 'het wapen van Osch."
Het onderzoek "Oss en criminaliteit" (Ton Langenhuyzen, 1986) heeft deze periode onderzocht.
Het komt tot de conclusie dat de agressieve criminaliteit (moord, doodslag, vechtpartijen) vooral voorkwam in de armere gezinnen en dat het overmatig gebruik van alcohol hierbij ook een rol speelde. Vóór 1800 was er bovendien al sprake van georganiseerde misdaad in Oss, er waren wel drie bendes actief.
Bron:stadsarchief en J.Cunen.
Ariaen is no longer alive.